8 december 2015
Sinds de invoering van de WWZ ontvangt iedere werknemer die minimaal 24 maanden in dienst is geweest bij ontslag een transitievergoeding, behoudens een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer het ontslag van een werknemer het gevolg is van ernstig of verwijtbaar handelen van die werknemer. Voor het verkrijgen van een transitievergoeding is daarbij wel vereist dat de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt, dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever door de rechter is ontbonden of wanneer na een einde van rechtswege van de arbeidsovereenkomst, deze op initiatief van de werkgever niet aansluitend wordt voorgezet. Wanneer echter een werknemer zelf het initiatief neemt tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan dient sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor het verkrijgen van een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding) dient ook sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Casus
Een werkneemster van 63 jaar oud was 22 jaar in dienst bij een notariskantoor toen zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakte en minder uren ging werken. Deze arbeidsongeschiktheid had tot gevolg dat haar werkgever zich onbehoorlijk en onaanvaardbaar jegens haar is gaan gedragen. Het gedrag van de werkgever bestond volgens de werkneemster onder meer uit onacceptabel taalgebruik, vloeken, schelden tieren, uitlatingen als “ik treiter jou er wel uit” en ook werden er dossiers voor haar voeten gegooid. Daarna was de werkneemster geheel ongeschikt geworden voor het verrichten van haar werkzaamheden en de Arboarts heeft partijen meermalen geadviseerd om over te gaan tot mediation. Daarnaast kwam de werkgever de re-integratieverplichtingen niet na. Werkneemster heeft derhalve de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning van een transitievergoeding en een additionele billijke vergoeding.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter is van mening dat het door de werkneemster gesteld gedrag van haar werkgever aannemelijk is gemaakt en de kantonrechter noemt daarbij een illustratief voorbeeld. Het ging om een gesprek dat op kantoor plaats had gevonden in het bijzijn van de werkneemster waarin de werkgever zei tegen een collega “ik moet nog drie jaar met dat mens”, waarop de collega zou hebben geantwoord dat het nog 2,5 jaar was en daarna zou de werkgever zijn begonnen over een vervroegd pensioen. De kantonrechter bepaald dat de werkgever op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW de transitievergoeding verschuldigd is wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. De kantonrechter bepaald daarnaast dat de werkgever op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW ook een billijke vergoeding verschuldigd is wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. De kantonrechter heeft daarbij aansluiting gezocht bij voorbeelden uit de wetgeschiedenis (zie pagina 34 van de authentieke versie).
De transitievergoeding bedraagt volgens de kantonrechter op grond van artikel 7:673 lid 2 BW jo artikel 7:673a lid 1 BW € 16.187,73.
Bij de billijke vergoeding wordt door de kantonrechter onder meer rekening gehouden met de pensioenschade van de werkneemster en met de ernst van het verwijtbare gedrag van de werkgever. Er wordt dan ook een forse vergoeding door de kantonrechter vastgesteld van € 50.000,- bruto.
Indien u vragen heeft over de transitievergoeding of de billijke vergoeding, kunt u contact met mij opnemen.
Joost Hofman