23 oktober 2018
Op 18 september 2018 heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een procedure waarbij partijen in 1992 zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn gescheiden in 2014. Deze mensen hebben via mediation een echtscheidingsconvenant gesloten, daarin zijn hun vermogensbestanddelen opgesomd en is een verdeling opgenomen. Ook is in het convenant opgenomen dat partijen naast hetgeen in het convenant omschreven en geregeld is, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar over en weer finale kwijting verlenen.
Ongeveer twee jaar na de scheiding komt de vrouw er achter dat de man een bankrekening heeft, waarvan het saldo op de peildatum € 55.500,00 bedroeg.
De vrouw start een procedure bij de rechtbank. De rehtbank bepaalt dat de man het saldo op deze bankrekening volledig heeft verbeurd en dat hij € 55.500,00 moet voldoen aan de vrouw, omdat hij de rekening opzettelijk heeft verzwegen.
In hoger beroep stelt de man dat hij de rekening niet opzettelijke heeft verzwegen maar tijdens het mediationtraject was vergeten. Ook stelt hij dat het geld aan hem verknocht is (zoals bedoeld in artikel 1:94 BW), omdat het zou zijn gevormd uit schenkingen onder uitsluitingsclausule, leningen en (voorschotten op) erfenis. De man dient ook stukken in ter onderbouwing van zijn stellingen.
Het hof stelt vast dat de door de man overgelegde documenten niet in overeenstemming zijn met zijn verklaringen. Daar komt bij dat de man steeds wisselende verklaringen aflegt over onder andere de naar hem overgeboekte bedragen en het verloop van het mediation traject. Verder heeft de man in de aanloop naar de echtscheiding het volledige saldo van de rekening in delen naar de ‘ervenrekening’ van zijn vader overgemaakt. Vlak na de echtscheiding is het gehele bedrag weer teruggestort. Deze omstandigheden maken de stelling van de man in de ogen van het Hof ongeloofwaardig, zodat het hof er van uitgaat dat het saldo op de bankrekening tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoorde.
Omdat partijen het er over eens zijn dat het saldo van de rekening destijds niet bij de mediator is gemeld en niet in de verdeling is meegenomen staat vast dat het om een overgeslagen bestanddeel gaat, waarvan in beginsel alsnog verdeling kan worden gevorderd. De in het convenant opgenomen kwijtingsverklaring maakt dat niet anders omdat die alleen betrekking heeft op de onderwerpen waarop de kwijting ziet.
Naar het oordeel van het hof is artikel 3:194 lid 2 BW van toepassing. Voor het hof staat vast dat er bij de verdeling door partijen rekening is gehouden met zowel gemeenschappelijk als privévermogen. Er is geen goede verklaring waarom de bankrekening waarover partijen procederen niet in het convenant is opgenomen en niet in de gespreksverslagen van de mediator, terugkomt, terwijl de overige privé bestanddelen wel zijn genoemd.
Het Hof gaat er gezien voornoemde omstandigheden van uit dat de man het bedrag van € 55.500,00 destijds niet heeft vermeld en zelfs opzettelijk heeft verzwegen dan wel verborgen heeft willen houden. Het argument van de man dat de vrouw had kunnen weten van het bestaan van de bankrekening slaagt niet, omdat het op de weg van de man lag om dit saldo bij het bespreken van de vermogensrechtelijke gevolgen van de voorgenomen scheiding te melden.
Uit al deze handelingen leidt het hof af dat de man niet te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij de bankrekening opzettelijk verborgen heeft willen houden. Omdat de man het bedrag van € 55.500,00 opzettelijk voor de vrouw heeft verzwegen, heeft hij zijn aandeel verbeurd en moet het gehele bedrag overmaken aan de vrouw.
Heeft u vragen over de (vermogensrechtelijke) gevolgen van een echtscheiding of wilt u in een open en eerlijk mediationtraject volgen om tot onderlinge afspraken te komen neem dan gerust contact op.
Anneloes van Tuijn